Van VMBO naar drie keer cum laude in het hoger onderwijs

Door het ‘stapelen’ van opleidingen kan een kind met een laag schooladvies in groep 8 toch opklimmen naar het hoger onderwijs. Maar die route is steeds moeilijker geworden.

Stapelaars: minister Dennis Wiersma (Primair en Voortgezet Onderwijs, VVD) is er een, net als directeur Kim Putters van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Ze begonnen op de mavo of het vmbo-t (het hoogste niveau binnen het vmbo) en klommen via havo en vwo of mbo en hbo door naar de universiteit.

Maar de vraag is of dat nu ook nog zou zijn gelukt: stapelen is de afgelopen jaren steeds moeilijker geworden, blijkt uit recent onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB) naar het stapelen van onderwijs tussen 2004 en 2020. Het aantal stapelaars daalde in die periode. Tussen 2013 en 2020 ging gemiddeld 17 procent van de vmbo’ers door naar de havo, rond 2008 was dat nog 22 procent. Het aantal havisten dat doorstroomt naar het vwo bleef redelijk constant op 6 procent.

Strengere selectie

De daling wordt onder andere veroorzaakt doordat middelbare scholen steeds strenger zijn gaan selecteren aan de poort, zegt onderzoeker Paul Verstraten van het CPB. „De drempel werd hoger. Dat zien we ook aan het feit dat stapelaars gemiddeld een steeds hoger eindcijfer haalden.”

Daar komt bij dat overal andere eisen werden gesteld: op de ene school had je een 7,5 gemiddeld nodig om toegelaten te worden op de havo, op de andere was een voldoende voor wiskunde genoeg, of een extra eindexamenvak.

Dat leidde tot grote verschillen, blijkt uit het CPB-onderzoek: bij de strengste scholen stroomde maar 5 procent door vanaf een lager niveau, bij de soepelste meer dan 35 procent.

Verstraten: „Terwijl het voor het eindresultaat niets uitmaakte. Een leerling die via een strenge selectie werd toegelaten, had net zoveel kans om zijn einddiploma te halen als een leerling die met soepeler eisen binnenkwam.”

Minister Wiersma wijst in een reactie op het CPB-onderzoek naar het zogeheten doorstroomrecht dat in 2020 werd ingevoerd om de kans op succesvol doorstromen te vergroten. Elke vmbo-t-leerling heeft daarmee het recht om door te stromen naar de havo en elke havo-leerling het recht om door te stromen naar het vwo.

„Ik wil dat ieder kind het beste uit zichzelf kan halen”, aldus Wiersma. „Daarom verdienen alle leerlingen dezelfde kansen om zich te ontwikkelen, ongeacht naar welke school je gaat.”

De enige voorwaarde voor vmbo’ers om door te stromen, is een extra zevende vak op de eindlijst. Zij kiezen in principe aan het eind van hun derde jaar voor dat extra vak, maar kunnen in bepaalde gevallen ook nog in hun eindexamenjaar besluiten om in een extra vak eindexamen te doen.

Onderadvisering

Stapelaars zijn vaak laatbloeiers. Maar nog vaker zijn het leerlingen die op de basisschool worden onderschat en vervolgens terechtkomen op een middelbare school die eigenlijk te gemakkelijk voor ze is.

In Nederland worden kinderen, anders dan in de meeste andere landen, al heel jong geselecteerd voor een vervolgopleiding: in groep acht, als ze elf of twaalf jaar zijn. Dat heeft een nadeel: hoe vroeger de selectie, hoe groter de kans dat de potentie van een kind niet goed wordt ingeschat.

Vooral kinderen met laagopgeleide ouders of ouders met een migratieachtergrond zijn daar de dupe van, blijkt al jaren uit onderzoek. Zij krijgen vaker een zogeheten onderadvies: een schooladvies dat lager is dan wat uit hun eind- of Cito-toets blijkt.

Dit gebeurt, volgens onderzoek van de Onderwijsinspectie, bij ongeveer een derde van alle schooladviezen. Ongeveer een kwart daarvan wordt na de Cito-toets (sinds 2015 de Centrale Eindtoets) alsnog naar boven bijgesteld. Maar in de praktijk hebben leerlingen daar niet veel aan, omdat de aanmeldtermijn voor scholen in het voortgezet onderwijs al gesloten is voor de uitslag van de toets.

Stapelen kan de negatieve effecten van vroege selectie en onderadvisering corrigeren: scholieren die het goed doen, kunnen na het vmbo alsnog door naar de havo, of na de havo naar het vwo. Niet omdat iedereen zo nodig naar de universiteit moet, maar om ieder kind gelijke kansen te bieden, ongeacht afkomst en achtergrond.

Stapelen is daardoor een belangrijke schakel in de strijd tegen de groeiende kansenongelijkheid, zegt onderzoeker Verstraten van het CPB. En om die schakel goed te laten werken, is het dus zaak dat de doorstroming naar hogere onderwijsniveaus zo makkelijk en toegankelijk mogelijk is.

Ondanks het doorstroomrecht is het voor scholieren nog steeds lastig om te stapelen, merkt Iben Maas, voorzitter van scholierenorganisatie LAKS. „We krijgen nog regelmatig klachten van vmbo’ers. Scholen lijken het soms bewust moeilijk te maken om door te stromen. Ze zeggen bijvoorbeeld dat ze ‘vol’ zitten. Of ze vragen om een motivatiebrief terwijl dat officieel niet nodig is.”

Suzan de Winter-Koçak, onderzoeker bij het Verwey-Jonker Instituut, deed vorig jaar onderzoek naar stapelaars met een migratieachtergrond en is nu bezig met een vervolgonderzoek. Daarvoor kijkt ze naar ‘tussentijdse stapelaars’: leerlingen die al in de eerste of tweede klas van de middelbare school overstappen naar een hoger niveau. De eerste resultaten laten grote verschillen zien tussen scholen, ook ná de invoering van het doorstroomrecht.

Er is geen landelijke regelgeving voor tussentijds stapelen, en dus hanteert iedere onderwijsinstelling haar eigen selectiecriteria. De Winter-Koçak: „Sommige scholen eisen een 7,5 gemiddeld om van vmbo naar havo op te stromen, andere kijken naar de motivatie van een leerling.”

Die verschillen zijn volgens De Winter-Koçak „funest voor leerlingen uit kwetsbare groepen”. Want, zegt ze, als er geen objectieve criteria zijn, is er ruimte voor subjectiviteit. „Dan gaan stereotyperingen en vooroordelen een rol spelen en staan leerlingen met een migratieachtergrond op achterstand.

Minderwaardigheidscomplex

Voor een deel, zegt Iben Maas van het LAKS, zitten de belemmeringen diep in leerlingen zelf. „We merken dat vmbo’ers vaak al jong ingeprent krijgen dat ze ‘minder’ zijn dan vwo-leerlingen. Ze denken dat ze negens en tienen moeten halen om door te stromen naar de havo of om überhaupt ooit het hoger onderwijs te bereiken.” Het is, merkt Maas, een diepe onzekerheid. „Dat zit ook heel diep in ons systeem. We hebben er zelfs een taal voor: we spreken van hoog- en laagopgeleiden, in plaats van, bijvoorbeeld, praktisch en theoretisch opgeleiden.”

„We hoorden in ons onderzoek van sommige stapelaars dat ze bij elk tentamen de leraar uit groep acht weer hoorden die zei dat ze niet goed konden leren”, zegt Suzan de Winter-Koçak. „Die onzekerheid is heel hardnekkig.”

Bron: NRC 4 maart 2022